• Ontginnen van de grond

     


     

    Ontginnen van de grond.

     

    Men moest de grond ontginnen,
    eerst kon men “kappen” gaan.
    Er mocht geen boom, geen heester,
    geen struikje blijven staan.

    Met wat voor een gereedschap,
    werd al dat werk verricht?
    Met zak- of tafelmesje
    en de dood op het gezicht.

    En dan was men klaar met kappen
    dan kon men spitten gaan.
    Met hele slechte schoppen,
    Maar ’t ging, want Ot kon slaan!

    Dan volgde zaaien, wieden,
    begieten flink en snel.
    Al gaf geen kraan ook water,
    de kraan van Ot liep wel!

    Sien liep om 10 uur ’s avonds,
    eens dronken door het kamp.
    Op de hoek kwam daar ’n Zuster,
    o. o, dat werd een ramp!

    Ze had geroepen “kerree!”
    op de buiging ook gelet,
    maar had in haar verstrooidheid,
    de kom niet neergezet!!

    Sien als een beest aan ’t brullen,
    hij trok haar sluier af,
    sloeg haar met vuist en knuppel,
    en “Alle Zusters straf!”

    We moesten allen spitten,
    de hele dag daarna.
    Maar reeds na enige uurtjes,
    daar klonk ’t bevel al: “Ga!”

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Op jacht

     


     

    Op jacht.

     

    Hier in ’t kamp gaat men op jacht,
    overdag en in de nacht.
    Niet op hazen en wilde dieren,
    maar op “luiskens” die hier zo tieren.

    Dinsdags en Zaterdags om acht uur,
    begint de jacht met heel veel vuur.
    Een breipen en ’n kaars die brand,
    dat zijn de wapens in de hand!

    Zodra er onraad wordt bespeurd,
    krijgt de brandende kaars z’n beurt.
    Vluchten diertjes? ’t Helpt je niet!
    De planken zijn los, zoals je ziet.

    En kruip je ook al in een spleet,
    Je wordt verbrand! De vlam is heet!
    Ieder zoekt in spullen en boeken,
    inspecteert daar alle hoeken.

    En mocht je ook al “wandjes” vangen,
    geen schaamrood stijgt je naar de wangen.
    Want die vieze beestjes klein,
    proberen bij ieder welkom te zijn.

    Maar liet men de diertjes stil begaan,
    dan brak al gauw het ogenblik aan,
    dat die wandluisjes allemaal
    de mensen verdreven in de zaal.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Kinderspelen

     


     

    Kinderspelen.

     

    Hier zijn ’n paar tonelen,
    van de kamp-kinderspelen.
    Is ’t met ’n popje niet heel pluis,
    dan moet ’t naar ’t ziekenhuis.
    Vlug maar op de brancard gelegd,
    en weggepikeld! O zo echt!

    Daarboven in ’t hoekje is ’n beeld,
    dat in werkelijkheid afspeelt:
    Bij elke tien passen die men zet,
    Ontmoet men zulk ’n mooi portret.
    Daar dit in ’t kamp zo typerend is,
    Moet ’t een plaats in ’t album gewis.

    “Sientje spelen” is ’n geliefkoosd spel:
    waarin dat bestaat, dat ziet u wel.
    De drie “klepons” die treden aan,
    en moeten voor “Sientje” buigen gaan.

    Ze doen ’t natuurlijk weer niet goed,
    en dan doet “Sien” als Sien dat doet:
    Ze krijgen dus ’n flinke klap,
    ’t Is natuurlijk voor de grap.

    Maar soms lijkt ’t spel wel werkelijkheid,
    de “klepon” loopt naar z’n moe en schreit.
    Deze verontwaardigd naar “Sientjes” mama,
    en daar heb je twee kijvende vrouwen dra.

    Zo is het einde van het spel,
    Hoe dat gaat, begrijpt u wel!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • De nachtwacht

     


     

    De nachtwacht.

     

    Ziet ge hier de “hoesjoembàng”?
    “Nachtwacht” is het Hollands woord.
    Doe je ’s nachts niet goed je plicht,
    dan word je minstens half vermoord.

    Je mag niet praten en niet zitten,
    de wandeltocht duurt twee uur lang.
    En angstig loop je rond te kijken,
    want voor ’n jap is ieder bang.

    En telkens ga je repeteren,
    het nachtwachtversje in ’t Japans.
    Want blijf je steken bij inspectie,
    o wee, wat loop je dan voor kans!

    Zie je jappen in de verte,
    dan loop je beiden in galop.
    En vlak daar vóór die lompe kerels,
    daar sta je plots’ling stil dan: – stop!

    Nu luid geroepen: “Kerree!”- “buigen”,
    en dan de rest van: “Dai ni hang.
    Hoesjoembang foekoemoedjo hidjou
    Harimaseng. Soesoeite foekoemoesjimas”.

    Weer gebogen, heel eerbiedig,
    hè, dat is weer goed gegaan.
    We wandelen dan heel rustig verder,
    voor deze nacht is het gedaan.

    Wij zijn wel blij met deze uurtjes,
    gebruiken die steeds voor gebed.
    In deze nachtelijke stilte,
    waar anderen slapen in hun bed.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • ’t Is nacht

     


     

    ’t Is nacht.

     

    Uit zaal 10 sluipt heel stil,
    ’n Zuster die op wandeling wil.
    Juist wil ze daar nemen een blik,
    als ze haast verstijfd van schrik!

    Ze krijgt ’n felle straal licht,
    als ze omkijkt, in haar gezicht.
    Ze denkt: “Ik ga er van door,
    ik zal er niet voor buigen hoor!”

    Zo rent ze door de deur heel vlug,
    naar zaal 10 dan weer terug.
    “Ha, dat is toch wat verdacht”,
    denkt de controle van de wacht.

    En met grote jappen-spoed,
    volgt hij de Zuster op de voet.
    Als hij de zaal dan binnenkomt,
    staat hij daar geheel verstomd.

    Van de vluchtelinge geen spoor,
    al licht hij de hele zaal ook door!
    Hij bromt: “Wie was dat toch zoëven?”
    niemand geeft ’n teken van leven.

    Dan gromt hij in zijn baard nog wat:
    dat hij er niets van snapt, geen spat!
    Dan sloft hij rustig maar weer heen,
    en onze Zuster is tevree’n.

    Ze slaakt van verlichting nu ’n zucht,
    waar was ze zo gauw heen gevlucht?
    Toen ze jappie achter zich hoorde lopen,
    was ze met mantel en sloffen in bed gekropen.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Smokkelen

     


     

    Smokkelen.

     

    Dat smokkelen komt u duur te staan!
    Wat wordt er nu met u gedaan?

    De eitjes, ja, die smaakten fijn!
    Maar zal de nasmaak ook zo zijn?

    U bent gesnapt, o wat ’n strop!
    Men sluit u in een hok nu op!

    Men zal u slaan, – en wat nog meer? –
    Ja, dat is voor het kamp een leer!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • De was

     


     

    De was.

     

    Is iemand ziek of heel erg moe,
    dan brengt men de was naar de Zusters toe.
    En als ’n paar uren verstreken zijn,
    dan hangt het wasgoed als aan de lijn.

    En steeds brengt men nieuwe klanten ons aan,
    geen vrees, dat de zaal ooit failliet zal gaan.
    Vooral daar men gratis gewassen krijgt,
    en over elke vergoeding zwijgt.

    ’s Morgens vroeg om ’n uur of acht,
    komen de klanten dan met hun vracht.
    Op ’n vrij plekje zet men ’t maar,
    of anders de “pungeltjes” op elkaar.

    Want heel veel vrije plekjes hebben we niet,
    ’t is niet zo ruim, als men boven ziet.
    Pal blijf je daar op je plekje staan,
    het wandelen zal je heus wel vergaan.

    Tussen al die emmers, teilen en goed,
    kun je nauw’lijks verzetten een enkele voet.

    Soms huilt er een kleutertje in een hoek,
    die staat daar te wassen ’n vuile broek.
    ’n Ander moet eerst nog zingen ’n lied,
    want: “Anders wast Zuster je jurkje niet”.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Drie varkens

     


     

    Drie varkens.

     

    Wat was ’t een leven, ’n middernacht?!
    Er werden drie varkens binnengebracht.
    Naar onze drie voorname lui,
    kregen ze de namen: Sien, Ot en Trui!

    Nette varkens, hoor, zijn dat!
    Ze krijgen elke dag ’n bad.
    Trui komt telkens inspecteren,
    en naar de gezondheid informeren.

    Zelfs ’n nachts kwam hij mevrouw ‘ns wekken,
    dat zij het varken dicht moest dekken.
    Het arme dier was toch zo ziek,
    ’t had zo’n last van rheumatiek!

    En toch, geen zorgen mochten baten,
    het varken heeft ons plots verlaten.
    Trui had toen vrees’lijk veel verdriet,
    of hij tranen stortte, weet ik niet.

    ’t Werd opgebaard met zoveel eer,
    ’t moest in de koffer van ’n heer.
    Trui zou ’n prachtvader wezen,
    als hij zo bezorgd was voor ’n mensenleven.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Pleegzoon

     


     

    Pleegzoon.

     

    Een Zuster houdt er een pleegzoon op na,
    Daar zorgt ze voor als ’n goede mama.
    De hele dag is ze druk in de weer.
    En staat ze in dienst van dien jongen meneer.

    Ligt hij op bed, dan zit z’aan zijn zij,
    en maakt hem met een vertellinkje blij.
    Op z’n tochten in deze ballingschap,
    is zij zijn steun bij elke stap.

    Want tochten maken, doet hij zo graag,
    “Wandelen gaan?” is steeds zijn vraag.
    ’t Is dan ’n geweldige racepartij,
    de Zuster houdt Edje nauwelijks bij.

    Als beiden dan buiten adem zijn,
    dan rusten ze op de bank, heel fijn.
    Maar is Sientje toevallig daar in de buurt,
    die steeds naar werkelozen gluurt,

    dan is dat wel ’n vervelend geval.
    Ze denkt: “Wat Sien wel zeggen zal?”
    Hij denkt beslist, dat ik nou hier,
    zo maar zit voor mijn plezier”.

    Als Edje dan rukken naar voren doet,
    zodat ze hem telkens grijpen moet,
    dan keert weer terug al haar moed,
    want Sien ziet dat zij ook wat doet.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • De Paas-Mis

     


     

    De Paas-Mis.

     

    ’s Zondags dan mocht er geen kerk hier gehouden:
    ’s Vrijdags! Dat was meer op Oosters manier.
    Dan maar op vrijdag tezamen gebeden,
    ’s morgens om elf uur was men trouw hier.

    Daar bad Moeder Oda met Zusters en mensen,
    geen boek, geen papiertje mocht worden gebruikt.
    Alleen uit het hoofd mocht worden gebeden,
    dat deden we, want – anders was ’t weer uit.

    Dikwijls reeds had men gesmeekt om een Priester,
    maar telkens een weigering en daarbij een snauw.
    ’t Was Pasen, – we wilden ’t weer eens proberen:
    Een uurtje, een Priester, die Mis lezen zou.

    Natuurlijk geweigerd. – Dat moest nu eens uit zijn!
    Maar toen werd verleend een héél grote gunst:
    Een lied mocht gezongen, op ’t Hoogfeest van Pasen.
    Een lied! – Ja maar welk? – Dat was nu de kunst.

    De Paas-Mis van het begin tot het einde,
    werd toen gezongen, als een enkel lied.
    Toen nog: “Aan U, o Koning der eeuwen”
    als laatste couplet van dit lange lied.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia