• Servies

     


     

    Servies.

     

    Porcelein bestond niet meer,
    er kwamen scherven keer op keer.
    Men had al gauw een nieuw “servies”,
    van blik. – al leek het eerst wat vies.

    Ook dit ging toen alweer kapot,
    elk gaatje moest dan dichtgestopt.
    De Zuster pakte heel bedaard,
    Neen, geen moeite werd gespaard.

    ‘n “Heel” blik werd weer weggezet,
    de Zuster had dan even pret!
    Maar zie, hoe één op wandel gaat,
    en kijk eens naar het resultaat.

    Daar wijst naar haar ’n kleine guit,
    die schik heeft , daar het blik zo spuit.
    Ze stopt het gat opnieuw maar weer,
    met kaarsvet, lak of ander smeer.

    Zou ze solderen eens zonder lood,
    dan kreeg z’een  standbeeld levensgroot!

    Dit standbeeld moet nou heus gesticht,
    al is het steeds niet opgericht:
    Met nangaka-sap kwam alles klaar,
    plakte z’aard en hemel aan elkaar!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Matrassen / Bultzakken

     


     

    Matrassen / Bultzakken.

     

    Weet u waar Moeder die bultzak gaat brengen?
    Ze moet bij die oude heertjes daar zijn!
    Het liggen op de harde planken der britsen,
    doet hun vermagerde leden zo’n pijn!

    Matrassen, die mochten we hebben van Nippon,
    toen we van Malang verhuisden hierheen.
    We moesten ze leggen, vlak vóór onze woning:
    Matrassen genoeg! – voor elke persoon één.

    Eerst enige dagen op planken geslapen,
    toen een gejuich: “De matrassen zijn hier!”
    Gauw aan het zoeken, de namen gekeken,
    wij met ons twintig, ontvingen er slechts vier!

    En zó was het ook bij de andere mensen,
    met vijf moest men slapen op éne matras.
    De andere zijn nooit of nimmer verschenen,
    wat wel ’n grote teleurstelling was!

    Gauw ging men toen aan ’t naaien en vullen:
    van één werden vijf zo’n matrasjes gemaakt.
    Niet minder dan duizend, zijn er vervaardigd,
    vóórdat de bultzakfabriek heeft gestaakt.

    Zag Moeder zonder matras iemand liggen,
    dan werd gauw ’n bultzak van ’n Zuster “genjoost”.
    “Want”, dacht ze, “daar komt toch wel ’n nieuwe”,
    en hoevelen werden er daardoor getroost!

    Na enige maanden zijn al deze heertjes,
    naar ’n nieuwe verbanning te “Bangkong” gebracht.
    daar hebben het, van die 150 mannen,
    er twee of drie levend afgebracht.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Tractatie op de ziekenzaal

     


     

    Tractatie op de ziekenzaal.

     

    Daar gaat Moeder met ’n tablet,
    En nu maar eens even opgelet!

    Ze gaat die deur daar net voorbij,
    Moeder maakt vast de jongens weer blij!

    Op de ziekenzaal hoort ge dan dra,
    ’n luid gejuich en ’n blij hoera!

    ’n Tablet van Moeder is ieder bekend:
    Ze weten, dat ze weer eens worden verwend.

    Opeens is ieder z’n ziekte vergeten,
    ’t lekkere hapje wordt opgegeten.

    Moeders tractatie met ’n woordje erbij,
    maakt hen gezond en overblij!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Eetbonnen

     


     

    Eetbonnen.

     

    De baby-keuken heeft in ’t kamptoneel,
    een grote rol, een gewichtig deel.
    Voor babies en zieken wordt er gekookt,
    en door een ventje van tien het vuur gestookt.

    ’s Morgens vroeg vóór dag en dauw,
    zijn er twee al in ’t getouw,
    en werken daar tot ’s avonds laat,
    Geen “ploeg”, die haar aflossen gaat.

    Is het té druk op een moment,
    dan is Moeder wel present.
    En klinkt er: “Baby-eten halen!“
    dan rennen allen van de zalen.

    Ze staan dan in een lange rij,
    en moeten de controle voorbij.
    Aan deze toont men nu de bon,
    en krijgt z’n portie uit de ton.

    En als er nog wat overschiet,
    dan brengt men troost in groot “verdriet”:
    Daar staan er met een zieke pop,
    en in de andere hand ’n kop.

    De Zuster ziet de “poppenbon”,
    en geeft ’t onderste uit de ton.
    Vaak is er een critiek moment,
    als Sien opeens naar binnen rent.

    “Joetskee!” klinkt plots het bevel,
    men vliegt dan in de houding snel.
    “Kerree!” klinkt met groter kracht,
    en ieder buigt uit alle macht.

    “Norree!” roept de Zuster fier,
    men strekt zich als een officier.
    Maar wordt niet zo gecommandeerd,
    dan werd j’op klappen getracteerd.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • De stooksters

     


     

    De stooksters.

     

    ’s Morgens om drie, vier uur,
    maken de stooksters al het vuur!
    Helemaal tot bij ons op de zaal,
    hoort men ze kipassen allemaal!

    De koffie, die wordt daar al klaargezet,
    als d’andere mensen nog liggen in bed.
    Ze werken en spektakelen daar met vlijt,
    en ja hoor! Het eten is nú op tijd!

    Wat was me dat vroeger toch een verdriet:
    Uren te laat, of helemaal niet!
    Ons kamp stond bij ander’en bekend als ’n hel,
    en wij, als bewoonsters, wij voelden dat wel!

    De vrouwen brachten toen hulp in nood,
    en was de ellende niet hálf zo groot!
    Ze stoken en roeren, en sjouwen zo hard,
    en zien niet van niets zo verschrikkelijk zwart!

    Hebben ze zes zware uren hun best gedaan,
    dan mogen ze wederom britswaarts gaan.
    Met ’n extraatje dan voor al dat gezwoeg:
    ’n Aangebrand korstje, wat pap of wat soep.

    Daar wacht haar reeds lang, o, zo hongerig kind,
    dat Mammie nú nog wel dubbel bemint.
    Het rammelend maagje wordt dan gauw gevuld,
    wat de “stoere stookster” met dank steeds vervult.

    Want menig moeder, die werkt zich graag dood,
    om haar kindje te redden van de hongerdood.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Eten halen

     


     

    Eten halen.

     

    Wat was dat toch steeds ’n gejuich en ’n leven,
    na uren van wachten ging eind’lijk de bel!
    Onmiddellijk kreeg ieder in ’t kamp het te weten,
    “Het eten is klaar! Pak je pannetje snel”.

    Al kon men van zwakte niet staan op de benen,
    het eten werd altijd nog hollend gehaald.
    Totdat aan de trap men werd tegengehouden,
    het portietje moest met geduld nog betaald.

    En weet u wat Sientje dan verder nog eiste?
    Geen centen, o neen, want die hadden we niet.
    Maar vliegen! Eerst vijf, later vijftien per portie,
    geofferd in d’emmer, die boven u ziet.

    “Officier van Piket”, die was daar controle,
    had men geen vliegen, dat werd niet gezien.
    Maar vaak waren plots alle vogels gevlogen:
    Daar klonk in de verte het sloffen van Sien.

    Dan gauw aan het zoeken, het slaan en het doden,
    want zonder die vliegen, geen eten, o neen!
    Waar anders de mensen elkaar maar verdrongen,
    daar stonden de Zusters bij de ton dan alleen.

    Ook moest er gelet op ieder z’n nummer,
    het moest op de jurk, en anders gehaald.
    Ontmoette ’n jap iemand zonder dat nummer,
    dan werd die op klappen of schoppen onthaald.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Distributie van het eten

     


     

    Distributie van het eten.

     

    Drie keer per dag staan de Zusters daar boven,
    distributie is geen gemakkelijk karwei:
    Al geeft men ook, wat de portie kan lijden,
    met zo weinig eten, is niemand blij.

    Ieder probeert steeds war meer dan te krijgen,
    en zetten een pan te veel voor je meer;
    Gelukkig bemerkt het dan de controle,
    je mag het niet geven, al spijt het je zeer.

    men moet immers ook aan de laatsten nog denken,
    want kont men niet uit, de ramp te groot:
    Geen eten bij die verschrik’lijke honger,
    waar ieder bedreigt wordt met ziekte en dood!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Na de distributie van eten

     


     

    Na de distributie van eten.

     

    Een extraatje was toch zo welkom altijd!
    Dagelijks werd om zo’n hapje gezeurd.
    Maar “vriendjes-systeem” neen, dat mocht niet bestaan!
    Eerlijk kwam zaal voor zaal aan de beurt!

    Eerst moest de “kapàla” gaan staan bij de ton,
    En streng controleren wat ieder daar vroeg:
    Want was er geen toezicht, geloof maar gerust,
    dat niemand bij ’t eten zich eerlijk gedroeg!

    De honger, die kwelde toch ieder zo zeer!
    Men trachtte te smokkelen op elke manier.
    En was men oneerlijk en njooste men ook,
    als ’t niet werd gemerkt, dan gaf ’t geen zier!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Verhuizing van Karang Panas naar …?

     


     

    Verhuizing van Karang Panas naar …?

     

    28 november 1944
    1000 Hollandse vrouwen en kinderen

    Een donderslag bij heldere hemel,
    was het plotseling bevel:
    “Koffers pakken, weg van hier!
    We moeten naar ’n and’re hel!”

    Toen aan’t sjouwen met de kisten,
    ze moesten alle bij ’t kantoor,
    torenhoog daar opgestapeld,
    de laatste fut, die ging teloor.

    En toen dat klaar was, klonk het weder:
    “Terug ermee voor ’t onderzoek!”
    Alles moest weer “afgestapeld”,
    wie had daarvoor nu nog moed?

    De laatste nacht werd niet geslapen,
    in die Karang-Panas – hel.
    Want we zouden gauw vertrekken,
    ’s nachts om 2 uur was ’t appèl.

    Toen moest ieder flink gaan sjouwen,
    Ook als was men nòg zo moe;
    Hele zware keukenrommel,
    alles moest naar voeren toe!

    Sien die raasde en die tierde,
    waar hij liep of waar hij stond.
    Met een schuimspaan in zijn handen,
    sloeg en zwaaide hij in ’t rond!

    Hier mag U ons vergezellen,
    op deze nachtelijke tocht.
    Veilig onder flink geleide,
    Als er eens één ontsnappen mocht!!

    Waarheen? Dat wist natuurlijk niemand;
    maar spoedig zouden wij het zien.
    De Lampersari-poort ging open …..
    En … ging weer dicht bovendien!..

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Kamp Lampersari Semang

     


     

    Kamp Lampersari Semang.

     

    ’t Was heel verschillend van ’t and’re,
    dit hele nieuwe ballingsoord!
    Twee duizend ginder in ’t weeshuis,
    hier hutjes van ’t armste soort!

    De muren van gevlochten bamboe,
    de vloer van leem, of zand, of klei;
    Bij regen stond ’t onder water,
    men was er nooit of nummer vrij.

    Want in zo’n hutje woonden samen,
    verschillende families dan.
    Voor vrouwen niet zo erg gemakk’lijk,
    wat men ook best begrijpen kan.

    Vroeg men waar de dokter woonde:
    “In dat kleine krotje daar!”
    Ook de rijken en voornamen,
    geen hutje was te slecht voor haar.

    ’t Werd een kamp van acht maal duizend,
    waar ieder dreigde ’t doodsgevaar.
    Nog minder voorraad kwam nu binnen,
    dan vroeger voor vier duizend maar.

    Voor “Jan de Mepper” had men eerbied,
    want die had een dikke stok!
    En voor ’t kleinst vergrijpje,
    mocht je in zijn donker, somber hok!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia