• De was

     


     

    De was.

     

    Is iemand ziek of heel erg moe,
    dan brengt men de was naar de Zusters toe.
    En als ’n paar uren verstreken zijn,
    dan hangt het wasgoed als aan de lijn.

    En steeds brengt men nieuwe klanten ons aan,
    geen vrees, dat de zaal ooit failliet zal gaan.
    Vooral daar men gratis gewassen krijgt,
    en over elke vergoeding zwijgt.

    ’s Morgens vroeg om ’n uur of acht,
    komen de klanten dan met hun vracht.
    Op ’n vrij plekje zet men ’t maar,
    of anders de “pungeltjes” op elkaar.

    Want heel veel vrije plekjes hebben we niet,
    ’t is niet zo ruim, als men boven ziet.
    Pal blijf je daar op je plekje staan,
    het wandelen zal je heus wel vergaan.

    Tussen al die emmers, teilen en goed,
    kun je nauw’lijks verzetten een enkele voet.

    Soms huilt er een kleutertje in een hoek,
    die staat daar te wassen ’n vuile broek.
    ’n Ander moet eerst nog zingen ’n lied,
    want: “Anders wast Zuster je jurkje niet”.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Drie varkens

     


     

    Drie varkens.

     

    Wat was ’t een leven, ’n middernacht?!
    Er werden drie varkens binnengebracht.
    Naar onze drie voorname lui,
    kregen ze de namen: Sien, Ot en Trui!

    Nette varkens, hoor, zijn dat!
    Ze krijgen elke dag ’n bad.
    Trui komt telkens inspecteren,
    en naar de gezondheid informeren.

    Zelfs ’n nachts kwam hij mevrouw ‘ns wekken,
    dat zij het varken dicht moest dekken.
    Het arme dier was toch zo ziek,
    ’t had zo’n last van rheumatiek!

    En toch, geen zorgen mochten baten,
    het varken heeft ons plots verlaten.
    Trui had toen vrees’lijk veel verdriet,
    of hij tranen stortte, weet ik niet.

    ’t Werd opgebaard met zoveel eer,
    ’t moest in de koffer van ’n heer.
    Trui zou ’n prachtvader wezen,
    als hij zo bezorgd was voor ’n mensenleven.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Pleegzoon

     


     

    Pleegzoon.

     

    Een Zuster houdt er een pleegzoon op na,
    Daar zorgt ze voor als ’n goede mama.
    De hele dag is ze druk in de weer.
    En staat ze in dienst van dien jongen meneer.

    Ligt hij op bed, dan zit z’aan zijn zij,
    en maakt hem met een vertellinkje blij.
    Op z’n tochten in deze ballingschap,
    is zij zijn steun bij elke stap.

    Want tochten maken, doet hij zo graag,
    “Wandelen gaan?” is steeds zijn vraag.
    ’t Is dan ’n geweldige racepartij,
    de Zuster houdt Edje nauwelijks bij.

    Als beiden dan buiten adem zijn,
    dan rusten ze op de bank, heel fijn.
    Maar is Sientje toevallig daar in de buurt,
    die steeds naar werkelozen gluurt,

    dan is dat wel ’n vervelend geval.
    Ze denkt: “Wat Sien wel zeggen zal?”
    Hij denkt beslist, dat ik nou hier,
    zo maar zit voor mijn plezier”.

    Als Edje dan rukken naar voren doet,
    zodat ze hem telkens grijpen moet,
    dan keert weer terug al haar moed,
    want Sien ziet dat zij ook wat doet.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • De Paas-Mis

     


     

    De Paas-Mis.

     

    ’s Zondags dan mocht er geen kerk hier gehouden:
    ’s Vrijdags! Dat was meer op Oosters manier.
    Dan maar op vrijdag tezamen gebeden,
    ’s morgens om elf uur was men trouw hier.

    Daar bad Moeder Oda met Zusters en mensen,
    geen boek, geen papiertje mocht worden gebruikt.
    Alleen uit het hoofd mocht worden gebeden,
    dat deden we, want – anders was ’t weer uit.

    Dikwijls reeds had men gesmeekt om een Priester,
    maar telkens een weigering en daarbij een snauw.
    ’t Was Pasen, – we wilden ’t weer eens proberen:
    Een uurtje, een Priester, die Mis lezen zou.

    Natuurlijk geweigerd. – Dat moest nu eens uit zijn!
    Maar toen werd verleend een héél grote gunst:
    Een lied mocht gezongen, op ’t Hoogfeest van Pasen.
    Een lied! – Ja maar welk? – Dat was nu de kunst.

    De Paas-Mis van het begin tot het einde,
    werd toen gezongen, als een enkel lied.
    Toen nog: “Aan U, o Koning der eeuwen”
    als laatste couplet van dit lange lied.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Een Priester

     


     

    Een Priester.

     

    Ons kamp verwachtte op ’n dag,
    ’n Hoge Piet, als ‘k ‘t zo noemen mag.
    We dachten: “ ’t Goud wordt zeker gekeurd,
    dat vanmorgen moest worden gebeurd”.

    Ook wij moesten offeren ’t dierbare pand,
    door een Priester eens gestoken aan de hand.
    Als teken van ons eeuwig verbond:
    De Professiering! – ’t was een droeve stond.

    Stil stonden we voor de brits heel lang,
    de kinderen waren, o, zo bang.
    Opeens klonk “Joetskee!” door de zaal,
    Bij “Kerree!” bogen we allemaal.

    Bij “Norree!” mochten we recht gaan staan,
    en daar kwam de rij hoge heren al aan.
    Onze commandant liep nummer één,
    en die daarachter liep – dat scheen –

    Ja, dat scheen … zagen we’t wel juist? …
    ’t leek een Priester, ja, hij maakte ’n kruis!
    Ons Sientje die hem ’n teken gaf,
    kwam recht toen op de Zusters af.

    De vreemde heer kwam naderbij,
    en heel eerbiedig bogen wij.
    Bij de voorste Zuster bleef hij staan,
    en wat hij sprak kon men verstaan.

    “Schwester, von woher sind Sie”, vroeg hij zacht,
    dat was hem gauw aan ’t verstand gebracht.
    ’t Stond bij iedereen nu vast,
    dat we met ’n Priester waren verrast.

    O, ’t klonk als muziek ons in de oren,
    die Latijnse zegenwoorden te horen.
    Niemand die z’n ontroering meester kon blijven,
    Neen, het geluk was niet te beschrijven.

    Na negen maanden ’n Priester in ons midden,
    ’n Priester weer over ons te horen bidden.
    ’t Ging door ’t kamp als een lopend vuur,
    welk geluk ons ten deel viel in dit uur.

    De mensen stroomden toen bij elkaar,
    de Priester zegende de hele schaar.
    Allen knielden en de Pater sprak luid,
    de woorden der generale Absolutie toen uit.

    ’t Was als had ’t hele kamp nu feest,
    al was ’t ook ’n offerdag geweest.
    God goot olie op de wond van die morgen,
    door ons Pater Koide even hier te bezorgen.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Muziek

     


     

    Muziek.

     

    Otje wilde gymnastiek,
    op de maat van de muziek!

    Dat moest de Zuster hem gaan leren,
    zo wist hij haar te commanderen.

    Hoe zij wel vond dat orgelspel,
    Verraadt haar hele houding wel!

    Met één vinger speelde hij een lied,
    en voelde zich al ’n hele Piet.

    Toen moest hij naar het oorlogsveld,
    zo werd door ieder blij verteld.

    Hij mocht de liedjes repeteren,
    op de machinegeweren!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Baby’s dresseren

     


     

    Baby’s dresseren.

     

    We waren dus van Ot bevrijd,
    en hoopten nu op rustiger tijd.

    Maar groter nog werd het verdriet,
    toen “Pim” verscheen, weer zo’n bandiet!

    Hij liet zijn zweepje steeds maar gaan,
    om d’autoriteit erin te slaan!

    “Ik kom nu van de kempetei,
    ben opgeleid in moordpartij.
    Ik waarschuw dat men mij hier acht,
    en steeds aan ’t groeten wordt gedacht!”

    Drie dagen gaf ons Pim de tijd,
    en dan met alle hoffelijkheid.

    Gebogen maar van groot tot klein,
    geen baby zou te klein meer zijn!

    De moeders gingen aan ’t dresseren,
    haar kindjes flink het “kerree” leren.

    Je lachte om die zotte grap:
    een baby buigen voor een jap!!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Op de troon

     


     

    Op de troon.

     

    Chrisje Flaat zat op de troon,
    ’n kamptafereeltje heel gewoon.
    En juist op dat kritiek moment,
    passeerde Pim de kleine vent.

    En helemaal daar op zijn troon,
    Maakt Chris ’n buiging, o zo schoon!

    Pim, die voelt zich heel vereerd,
    terwijl hij zich tot Chrisje keert,
    zegt hij: “Baik ini!” dat is goed!
    dat ventje weet, hoe of het moet!

    Ons Chrisje had toch o, zo’n pret!
    Het potje werd gauw weggezet.
    En kwam toen dadelijk op een draf,
    op twee van onze Zusters af:
    “Ik heb gebuigd daar op de po,
    En Pim, die zei: Ja baik, goed zo!”

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Vliegen vangen

     


     

    Vliegen vangen.

     

    Wat ’n opwinding! – ’t is ongehoord!
    Wie heeft hier zo de rust gestoord?
    Kijk die Zuster eens krampachtig staan!
    En die daar als ’n furie naar de vliegen slaan!

    Vlieg of geen vlieg, ’t gaat maar: Klap!
    ze doet ’t heus niet voor de grap!
    O, o, is dat voor die één ’n schrikken,
    nu wil de sluierband nog niet strikken!

    In ’n wip zijn allen zo uiterst actief,
    dat doet de verschijning van Sientje lief.
    Hij brult en buldert in de deur,
    geen één die toegeeft aan gezeur!

    Al lig je halfdood op je bed,
    ’t is of j’een stroom krijgt aangezet.
    Als Sien nog met de schrobstok dreigt,
    dan ieder het op de zenuwen krijgt!

    Op de vliegen heeft hij het gemunt!
    er wordt geen mens meer rust gegund.
    Maar wij gunnen hem geen twee keer pret,
    buiten wordt iemand op wacht gezet!

    Die roept bij onraad: “De luiwagen komt aan!”
    Wat zeggen wil: vlug opgestaan!
    De commandant vindt niemand dan op bed,
    en klapt men vliegen met de grootste pret.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Straf

     


     

    Straf.

     

    Eén keer klonk het in ons oor:
    “Alle Zusters bij ’t kantoor!”
    De baby-keuken moest ook gaan,
    al brandde ’t baby-eten aan!

    Drie lange rijen op de trap!
    We vonden ’t helemaal geen grap.
    De zaal-kapala – heel op zij, —
    Die kwam er nog vrijwillig bij.

    De mensen staarden naar de groep,
    wat staan die daar toch allen zoet!?
    Pim, die stond daar met de zweep,
    Waarom? – Geen één die dat begreep!

    Toen werd ons aan ’t verstand gebracht,
    dat eentje reeds was opgebracht.
    Die stond daar ginder in de hoek,
    er moest drie dagen lang geboet!

    De misdaad was verschrikkelijk groot!
    Van schaamte werden allen rood!
    Wat had die Zuster dan gedaan??
    Dat zal ik u vertellen gaan: …

    Ze hielp met vlijt een zieke Moe,
    en maakte ’n kindje ’t broekje toe.
    En daar had zij, hoe vreemd ze ’t vond,
    geen Pim gezien, die naast haar stond!

    Ze had geen “buiging” dus gemaakt!!
    Van angst werd nu een zucht geslaakt.
    Want wat zou volgen nu voor straf?
    Pim vloog op alle Zusters af!

    “Waar één misdoet, daar allen schuld!”
    zo werd er als een beest gebruld.
    ’n Tolk vertaalde in onze taal,
    wat hij uitstiet in jappentaal.

    Al was het geen beschaafde toon,
    de woorden echter waren schoon: …

    “Ik weet, dat gij niet zijt,
    als anderen, en veel bidt altijd.
    Ge staat veel hoger zelfs dan ik,
    en richt op God toch steeds uw blik.

    “Maar mijn gezag, dat moet geëerd,
    dit wordt bij deze u geleerd!
    Weest toch een voorbeeld voor de jeugd,
    en voedt hen op in eer en deugd!

    Ge krijgt ’n half uur nu de tijd,
    Bidt, dat ge goede Christ’nen zijt!?? …

    Dit hebben wij toen ook gedaan:
    Gehoorzaamheid staat bovenaan!
    Maar vuriger beê klonk op die trap:
    “Bevrijd ons Heer, van elken jap!!!”

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia