• Het gebed

     


     

    Het gebed.

     

    ’s Middags om een uur of vijf,
    speelt zich hier af een vroom bedrijf

    Refter en gemeenschappelijke cel,
    doet dan weer dienst als bidkapel.

    Heel vroom wordt dan hier saam gebeden,
    herinnering aan ons heerlijk verleden.

    Maar toch heeft men niet heel veel rust,
    als Sien het ziet, denk maar gerust:

    ’t Is uit een tijd weer met die pret,
    men moet zich verstoppen voor ’t gebed!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • De Zuster die wondertjes doet

     


     

    De Zuster die wondertjes doet.

     

    Hier hebt ge de Zuster, die wondertjes doet!
    Vooral in het kamp deed dat soms zo goed!
    Geen voorraadschuur had ze, geen kelder, o neen,
    ze had dit onnozele kastje alleen!

    Op feesten, dan hoort toch wat extra’s te zijn!
    En ja hoor, zij had een traktatietje klein.
    Al was de nood dan ook nog zo groot,
    zij zorgde dat ieder die dag toch genoot.

    Amerika had ons met pakjes verrast,
    er werd wat gegeten – de rest in de kast!
    Drie dagen en ’t was bij veel naar de maan,
    waar wij een vol jaar hebben over gedaan!

    ’t Stond in een hoekje, waar niemand ’t zag,
    waarom men bij elke verrassing dan dacht,
    dat zij wonderen deed of toveren kon,
    en men toen reeds met haar verering begon!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Toevluchtsoord

     


     

    Toevluchtsoord.

     

    Vaak hing er onraad in de lucht,
    de beste raad die was dan: Vlucht!
    Want rust bestond niet in ’t kamp.
    dat was voor veel de grootste ramp.

    Zat j’op de brits, Dien dreef met geweld,
    met zweep of stok je naar het veld.
    Nu hadden wij een toevluchtsoord,
    daar baden we tamelijk ongestoord.

    Dat net van lijnen kon niet deren,
    ’t diende om ’t opgejaagd te weren.
    Daar liep men niet zo in de gaten,
    en werd men meer met rust gelaten.

    Al zijn hier angstige uurtjes gesleten,
    dit “bidtuintje” zullen we niet licht vergeten.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Werken op de binnenplaats

     


     

    Werken op de binnenplaats.

     

    Wat wordt er door Sien hier weer eens gebulderd?
    Als kippen, zo jaagt hij de mensen weer op!
    Met honderden moeten ze stenen gaan rapen,
    op ’n klein binnenplaatsje, dat wordt een mop!

    Ze rapen en rapen, want Sien staat te kijken,
    maar plotseling maakt daar de toean ’n keer.
    En even plots strekt men zich, lacht en schatert,
    geen één die nog werkt, maar men “loert” des te meer.

    Komt Sien dan terug, opeens weer gebogen,
    Ze rapen vol ijver, ook wat er niet ligt!
    Zo biedt die commedie van werken en rusten,
    dit drama of blijspel een grappig gezicht.

    Maar vindt Sien nog iemand, die niet is aan ’t werken,
    dan stompt en dan slaat en dan schopt hij maar raak!
    Wij kennen het leven in ’t kamp bij de jappen,
    en vinden het reeds de eenvoudigste zaak!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Ontginnen van de grond

     


     

    Ontginnen van de grond.

     

    Men moest de grond ontginnen,
    eerst kon men “kappen” gaan.
    Er mocht geen boom, geen heester,
    geen struikje blijven staan.

    Met wat voor een gereedschap,
    werd al dat werk verricht?
    Met zak- of tafelmesje
    en de dood op het gezicht.

    En dan was men klaar met kappen
    dan kon men spitten gaan.
    Met hele slechte schoppen,
    Maar ’t ging, want Ot kon slaan!

    Dan volgde zaaien, wieden,
    begieten flink en snel.
    Al gaf geen kraan ook water,
    de kraan van Ot liep wel!

    Sien liep om 10 uur ’s avonds,
    eens dronken door het kamp.
    Op de hoek kwam daar ’n Zuster,
    o. o, dat werd een ramp!

    Ze had geroepen “kerree!”
    op de buiging ook gelet,
    maar had in haar verstrooidheid,
    de kom niet neergezet!!

    Sien als een beest aan ’t brullen,
    hij trok haar sluier af,
    sloeg haar met vuist en knuppel,
    en “Alle Zusters straf!”

    We moesten allen spitten,
    de hele dag daarna.
    Maar reeds na enige uurtjes,
    daar klonk ’t bevel al: “Ga!”

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Op jacht

     


     

    Op jacht.

     

    Hier in ’t kamp gaat men op jacht,
    overdag en in de nacht.
    Niet op hazen en wilde dieren,
    maar op “luiskens” die hier zo tieren.

    Dinsdags en Zaterdags om acht uur,
    begint de jacht met heel veel vuur.
    Een breipen en ’n kaars die brand,
    dat zijn de wapens in de hand!

    Zodra er onraad wordt bespeurd,
    krijgt de brandende kaars z’n beurt.
    Vluchten diertjes? ’t Helpt je niet!
    De planken zijn los, zoals je ziet.

    En kruip je ook al in een spleet,
    Je wordt verbrand! De vlam is heet!
    Ieder zoekt in spullen en boeken,
    inspecteert daar alle hoeken.

    En mocht je ook al “wandjes” vangen,
    geen schaamrood stijgt je naar de wangen.
    Want die vieze beestjes klein,
    proberen bij ieder welkom te zijn.

    Maar liet men de diertjes stil begaan,
    dan brak al gauw het ogenblik aan,
    dat die wandluisjes allemaal
    de mensen verdreven in de zaal.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Kinderspelen

     


     

    Kinderspelen.

     

    Hier zijn ’n paar tonelen,
    van de kamp-kinderspelen.
    Is ’t met ’n popje niet heel pluis,
    dan moet ’t naar ’t ziekenhuis.
    Vlug maar op de brancard gelegd,
    en weggepikeld! O zo echt!

    Daarboven in ’t hoekje is ’n beeld,
    dat in werkelijkheid afspeelt:
    Bij elke tien passen die men zet,
    Ontmoet men zulk ’n mooi portret.
    Daar dit in ’t kamp zo typerend is,
    Moet ’t een plaats in ’t album gewis.

    “Sientje spelen” is ’n geliefkoosd spel:
    waarin dat bestaat, dat ziet u wel.
    De drie “klepons” die treden aan,
    en moeten voor “Sientje” buigen gaan.

    Ze doen ’t natuurlijk weer niet goed,
    en dan doet “Sien” als Sien dat doet:
    Ze krijgen dus ’n flinke klap,
    ’t Is natuurlijk voor de grap.

    Maar soms lijkt ’t spel wel werkelijkheid,
    de “klepon” loopt naar z’n moe en schreit.
    Deze verontwaardigd naar “Sientjes” mama,
    en daar heb je twee kijvende vrouwen dra.

    Zo is het einde van het spel,
    Hoe dat gaat, begrijpt u wel!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • De nachtwacht

     


     

    De nachtwacht.

     

    Ziet ge hier de “hoesjoembàng”?
    “Nachtwacht” is het Hollands woord.
    Doe je ’s nachts niet goed je plicht,
    dan word je minstens half vermoord.

    Je mag niet praten en niet zitten,
    de wandeltocht duurt twee uur lang.
    En angstig loop je rond te kijken,
    want voor ’n jap is ieder bang.

    En telkens ga je repeteren,
    het nachtwachtversje in ’t Japans.
    Want blijf je steken bij inspectie,
    o wee, wat loop je dan voor kans!

    Zie je jappen in de verte,
    dan loop je beiden in galop.
    En vlak daar vóór die lompe kerels,
    daar sta je plots’ling stil dan: – stop!

    Nu luid geroepen: “Kerree!”- “buigen”,
    en dan de rest van: “Dai ni hang.
    Hoesjoembang foekoemoedjo hidjou
    Harimaseng. Soesoeite foekoemoesjimas”.

    Weer gebogen, heel eerbiedig,
    hè, dat is weer goed gegaan.
    We wandelen dan heel rustig verder,
    voor deze nacht is het gedaan.

    Wij zijn wel blij met deze uurtjes,
    gebruiken die steeds voor gebed.
    In deze nachtelijke stilte,
    waar anderen slapen in hun bed.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • ’t Is nacht

     


     

    ’t Is nacht.

     

    Uit zaal 10 sluipt heel stil,
    ’n Zuster die op wandeling wil.
    Juist wil ze daar nemen een blik,
    als ze haast verstijfd van schrik!

    Ze krijgt ’n felle straal licht,
    als ze omkijkt, in haar gezicht.
    Ze denkt: “Ik ga er van door,
    ik zal er niet voor buigen hoor!”

    Zo rent ze door de deur heel vlug,
    naar zaal 10 dan weer terug.
    “Ha, dat is toch wat verdacht”,
    denkt de controle van de wacht.

    En met grote jappen-spoed,
    volgt hij de Zuster op de voet.
    Als hij de zaal dan binnenkomt,
    staat hij daar geheel verstomd.

    Van de vluchtelinge geen spoor,
    al licht hij de hele zaal ook door!
    Hij bromt: “Wie was dat toch zoëven?”
    niemand geeft ’n teken van leven.

    Dan gromt hij in zijn baard nog wat:
    dat hij er niets van snapt, geen spat!
    Dan sloft hij rustig maar weer heen,
    en onze Zuster is tevree’n.

    Ze slaakt van verlichting nu ’n zucht,
    waar was ze zo gauw heen gevlucht?
    Toen ze jappie achter zich hoorde lopen,
    was ze met mantel en sloffen in bed gekropen.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Smokkelen

     


     

    Smokkelen.

     

    Dat smokkelen komt u duur te staan!
    Wat wordt er nu met u gedaan?

    De eitjes, ja, die smaakten fijn!
    Maar zal de nasmaak ook zo zijn?

    U bent gesnapt, o wat ’n strop!
    Men sluit u in een hok nu op!

    Men zal u slaan, – en wat nog meer? –
    Ja, dat is voor het kamp een leer!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia