• De stooksters

     


     

    De stooksters.

     

    ’s Morgens om drie, vier uur,
    maken de stooksters al het vuur!
    Helemaal tot bij ons op de zaal,
    hoort men ze kipassen allemaal!

    De koffie, die wordt daar al klaargezet,
    als d’andere mensen nog liggen in bed.
    Ze werken en spektakelen daar met vlijt,
    en ja hoor! Het eten is nú op tijd!

    Wat was me dat vroeger toch een verdriet:
    Uren te laat, of helemaal niet!
    Ons kamp stond bij ander’en bekend als ’n hel,
    en wij, als bewoonsters, wij voelden dat wel!

    De vrouwen brachten toen hulp in nood,
    en was de ellende niet hálf zo groot!
    Ze stoken en roeren, en sjouwen zo hard,
    en zien niet van niets zo verschrikkelijk zwart!

    Hebben ze zes zware uren hun best gedaan,
    dan mogen ze wederom britswaarts gaan.
    Met ’n extraatje dan voor al dat gezwoeg:
    ’n Aangebrand korstje, wat pap of wat soep.

    Daar wacht haar reeds lang, o, zo hongerig kind,
    dat Mammie nú nog wel dubbel bemint.
    Het rammelend maagje wordt dan gauw gevuld,
    wat de “stoere stookster” met dank steeds vervult.

    Want menig moeder, die werkt zich graag dood,
    om haar kindje te redden van de hongerdood.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Eten halen

     


     

    Eten halen.

     

    Wat was dat toch steeds ’n gejuich en ’n leven,
    na uren van wachten ging eind’lijk de bel!
    Onmiddellijk kreeg ieder in ’t kamp het te weten,
    “Het eten is klaar! Pak je pannetje snel”.

    Al kon men van zwakte niet staan op de benen,
    het eten werd altijd nog hollend gehaald.
    Totdat aan de trap men werd tegengehouden,
    het portietje moest met geduld nog betaald.

    En weet u wat Sientje dan verder nog eiste?
    Geen centen, o neen, want die hadden we niet.
    Maar vliegen! Eerst vijf, later vijftien per portie,
    geofferd in d’emmer, die boven u ziet.

    “Officier van Piket”, die was daar controle,
    had men geen vliegen, dat werd niet gezien.
    Maar vaak waren plots alle vogels gevlogen:
    Daar klonk in de verte het sloffen van Sien.

    Dan gauw aan het zoeken, het slaan en het doden,
    want zonder die vliegen, geen eten, o neen!
    Waar anders de mensen elkaar maar verdrongen,
    daar stonden de Zusters bij de ton dan alleen.

    Ook moest er gelet op ieder z’n nummer,
    het moest op de jurk, en anders gehaald.
    Ontmoette ’n jap iemand zonder dat nummer,
    dan werd die op klappen of schoppen onthaald.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Distributie van het eten

     


     

    Distributie van het eten.

     

    Drie keer per dag staan de Zusters daar boven,
    distributie is geen gemakkelijk karwei:
    Al geeft men ook, wat de portie kan lijden,
    met zo weinig eten, is niemand blij.

    Ieder probeert steeds war meer dan te krijgen,
    en zetten een pan te veel voor je meer;
    Gelukkig bemerkt het dan de controle,
    je mag het niet geven, al spijt het je zeer.

    men moet immers ook aan de laatsten nog denken,
    want kont men niet uit, de ramp te groot:
    Geen eten bij die verschrik’lijke honger,
    waar ieder bedreigt wordt met ziekte en dood!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Na de distributie van eten

     


     

    Na de distributie van eten.

     

    Een extraatje was toch zo welkom altijd!
    Dagelijks werd om zo’n hapje gezeurd.
    Maar “vriendjes-systeem” neen, dat mocht niet bestaan!
    Eerlijk kwam zaal voor zaal aan de beurt!

    Eerst moest de “kapàla” gaan staan bij de ton,
    En streng controleren wat ieder daar vroeg:
    Want was er geen toezicht, geloof maar gerust,
    dat niemand bij ’t eten zich eerlijk gedroeg!

    De honger, die kwelde toch ieder zo zeer!
    Men trachtte te smokkelen op elke manier.
    En was men oneerlijk en njooste men ook,
    als ’t niet werd gemerkt, dan gaf ’t geen zier!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Verhuizing van Karang Panas naar …?

     


     

    Verhuizing van Karang Panas naar …?

     

    28 november 1944
    1000 Hollandse vrouwen en kinderen

    Een donderslag bij heldere hemel,
    was het plotseling bevel:
    “Koffers pakken, weg van hier!
    We moeten naar ’n and’re hel!”

    Toen aan’t sjouwen met de kisten,
    ze moesten alle bij ’t kantoor,
    torenhoog daar opgestapeld,
    de laatste fut, die ging teloor.

    En toen dat klaar was, klonk het weder:
    “Terug ermee voor ’t onderzoek!”
    Alles moest weer “afgestapeld”,
    wie had daarvoor nu nog moed?

    De laatste nacht werd niet geslapen,
    in die Karang-Panas – hel.
    Want we zouden gauw vertrekken,
    ’s nachts om 2 uur was ’t appèl.

    Toen moest ieder flink gaan sjouwen,
    Ook als was men nòg zo moe;
    Hele zware keukenrommel,
    alles moest naar voeren toe!

    Sien die raasde en die tierde,
    waar hij liep of waar hij stond.
    Met een schuimspaan in zijn handen,
    sloeg en zwaaide hij in ’t rond!

    Hier mag U ons vergezellen,
    op deze nachtelijke tocht.
    Veilig onder flink geleide,
    Als er eens één ontsnappen mocht!!

    Waarheen? Dat wist natuurlijk niemand;
    maar spoedig zouden wij het zien.
    De Lampersari-poort ging open …..
    En … ging weer dicht bovendien!..

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Kamp Lampersari Semang

     


     

    Kamp Lampersari Semang.

     

    ’t Was heel verschillend van ’t and’re,
    dit hele nieuwe ballingsoord!
    Twee duizend ginder in ’t weeshuis,
    hier hutjes van ’t armste soort!

    De muren van gevlochten bamboe,
    de vloer van leem, of zand, of klei;
    Bij regen stond ’t onder water,
    men was er nooit of nummer vrij.

    Want in zo’n hutje woonden samen,
    verschillende families dan.
    Voor vrouwen niet zo erg gemakk’lijk,
    wat men ook best begrijpen kan.

    Vroeg men waar de dokter woonde:
    “In dat kleine krotje daar!”
    Ook de rijken en voornamen,
    geen hutje was te slecht voor haar.

    ’t Werd een kamp van acht maal duizend,
    waar ieder dreigde ’t doodsgevaar.
    Nog minder voorraad kwam nu binnen,
    dan vroeger voor vier duizend maar.

    Voor “Jan de Mepper” had men eerbied,
    want die had een dikke stok!
    En voor ’t kleinst vergrijpje,
    mocht je in zijn donker, somber hok!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Sompok 74

     


     

    Sompok 74.

     

    Hier heeft u “Sompok 74”,
    ons huis in deze ballingschap.
    ’t Was niet het armste dessa-hutje,
    ’n stenen huis, met vloer en dak.

    Vier vertrekjes had het huisje,
    waar gratis je in wonen mocht.
    Voor tweeënzeventig bewoonsters,
    moest hier ’n plekje nu gezocht!

    Hier werden oude en jonge mensen,
    allen warmpjes saamgepropt.
    De garage, bergplaats, hokken,
    alles werd maar volgestopt.

    Voor wie men nóg geen plaats kon vinden,
    die moesten buiten wonen gaan.
    Op ’n open, onvrij galerijtje,
    waar de regen in kon slaan.

    We hadden vóór het huis ‘n “platje”,
    dat was een weelde overgroot.
    Vooral, toen ’t later bij de vrede,
    plaats nog voor het Altaar bood.

    Ruim een jaar heeft men “genoten”,
    in dit aardse “vreugde-dal”.
    ‘k Weet dat Sompok 74,
    niemand ooit vergeten zal!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Het altaar

     


     

    Het altaar.

     

    Jezus, in dit kleine laatje,
    wilt ge tegenwoordig zijn!
    Zonder Priester komt ge binnen;
    die woonplaats is een groot geheim!

    Tien maanden moesten wij U missen,
    wij hielden zelfs de Pasen niet!
    En nu op wonderbare wijze,
    dat Gij in dit gemis voorziet!

    ’t Is gevaarlijk! Maar Uw wijsheid
    weet te leiden steeds de weg:
    Langs patjolveld of tandartskamer,
    of door een gaatje in de heg!

    Twee Zusters slapen aan Uw voeten,
    nog tien daarbij in ’t klein vertrek;
    zo heel dicht bij het Tabernakel!
    Een grote troost bij veel gebrek!

    Met U is nu het kruis te dragen,
    ook met de hongerdood nabij.
    Gij ziet de slapeloze nachten, …
    wat ieder lijdt, weet geen, dan Gij!

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Bamboe doodskist

     


     

    Bamboe doodskist.

     

    Men vroeg zich af bij ieder heengaan:
    “Wanneer is zulk een kist voor mij?”
    Of neen, een “kist” kon men ’t niet noemen,
    dat hield de houtvoorraad niet bij!

    Een vierkant stuk gevlochten bamboe,
    gebogen op een plank gehecht.
    ‘k Weet niet hoeveel vrouwen, kind’ren,
    in zulk een “mand” zijn neergelegd.

    Een hele voorraad lag steeds buiten,
    maar daag’lijks ook ging daar van af.
    En wie niet in de mand nog hoefde,
    stond tóch met één been reeds in ’t graf.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia

     

  • Betrapt op smokkelen

     


     

    Betrapt op smokkelen.

     

    Het was zo verleidelijk ’n eitje te kopen,
    voor kleren, al was het ’t laatste wat men had.
    Maar liever nog had men het leven dan kleren;
    en daarom gewaagd, ook al kostte het wat.

    Het smokkelen was allerstrengst wel verboden,
    o nee, zeg, wie daarmee zou worden gesnapt!
    Maar eens op een Meidag, om nooit te vergeten,
    zijn zeventien vrouwen op smokk’len betrapt!

    Ze werden gemarteld op vrees’lijke wijze:
    Met “bamboe-straf”, slagen, ‘k weet niet wat meer!
    “Hang 18” moest toen naar dat drama gaan kijken,
    dat schouwspel, dat was ’n verschrikk’lijke leer.

    Naar ’t ziekenhuis moesten er vijf ter behand’ling,
    de anderen, die werden gedragen naar huis.
    Tien dagen nog mochten ze toen profiteren:
    De zonnestraf! – weer zo’n verschrikkelijk kruis.

    Van ’s morgens tot ’s avonds staan braden en branden,
    in de snikhete, gloeiende, tropische zon:
    Geen eten of drinken mocht worden geboden,
    toch deed men ’t wel, als het enigszins kon.

    Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia